Een lied van Kibrom
Bert Westhuis, ‘maatje’ voor vluchtelingen is via 'zijn' statushouders in contact gekomen met een Eritreër van 17 jaar, Kibrom. Hij is gevlucht toen hij 15 jaar was. Kibrom heef een lied, een 'gedicht' geschreven over zijn vluchtverhaal.
Hij vertelde hem dat hij een lied wilde maken en vroeg Bert om hulp. Het derde gedicht ging over zijn vluchtverhaal. Bewust niet in de ik-vorm; dat kwam te dichtbij. Hij is heel kritisch, hij komt regelmatig op onderdelen terug; die moeten dan veranderd worden. Hij noemt het 'gedicht' een lied; hij wil het eigenlijk ook kunnen zingen, maar daar kan Bert hem niet bij helpen.
Een lied van Kibrom
Wij hebben problemen in ons land.
Het lijkt wel of niemand dat weet!
Mijn mensen, gevlucht uit ons mooie land
want een fucking dictator.
Ze liepen naar de Sahara
Ze wisten dat het moeilijk zou worden:
Je kunt niet eten, je krijgt geen water,
er zijn geen dekens, je kunt niet slapen.
Maar ze moesten gaan:
hun problemen zijn groter dan de Sahara.
Mensensmokkelaars in Libië:
Ze werden als dieren behandeld.
Bang en verdrietig. Geslagen.
Als ze geen geld meer hadden
werden ze doodgeschoten.
Maandenlang opgesloten,
veel mensen in het donker, wachten.
Ze moeten stil zijn, en wachten.
Elke dag macaroni.
En wachten.
Ze missen hun familie,
Geen contact, mobieltjes ingeleverd.
Ze kunnen zich niet wassen,
eten de macaroni met vuile handen,
worden ziek, hebben stress
sommigen gaan dood.
Soms worden mensen verkocht
Ze moeten dan meer geld betalen.
Ze hebben pijn.
Dan gaan ze naar de zee.
In een kleine boot.
Met 400 of 500 mensen.
Als de boot te vol is
zinkt hij, en verdrinken
alle mensen!
Onder in de boot is het donker,
dicht tegen elkaar aan.
Ze worden zeeziek, moeten overgeven
op de rug van een ander.
Dan komt er ruzie.
Geen eten.
Geen drinken. Niets.
Alleen angst. En wachten.
Er wordt geschreeuwd.
Mensen roepen naar hun God.
Eindelijk horen ze roepen, boven:
Een vliegtuig! Vliegtuig!
Ze worden blij en ze danken hun God.
God dankjewel.
Er komen Italianen helpen.
Maar soms gaan de vluchtelingen
allemaal aan één kant van de boot staan,
en de boot zinkt nog.
Sommigen worden gered,
anderen verdrinken.
Wie nog leeft komt in Europa.
Eerst in Italië.
Dan naar verschillende landen.
Ze moeten vertellen:
hun vluchtverhaal.
De tolk vertaalt het,
maar soms niet goed.
Dan ontkent hij de echte problemen
en dat de dictator slecht is.
Daarna moeten ze wachten,
hun verhaal wordt gecheckt.
Sommigen willen niet
over hun problemen praten.
Willen gewoon vergeten.
Sommigen kunnen niet vertellen,
alleen huilen, stress.
Anderen durven niet:
bang voor hun familie
geven ze geen kritiek.
Dan naar een AZC.
Wachten.
Een ander AZC.
Wachten. Niets te doen.
Totdat
Een woning!
In een plaats die ze niet kennen.
Zoveel vreemde dingen:
eerst COA, IND,
dan gemeente, sociale dienst,
wooncorporatie, DUO,
Vluchtelingenwerk,
Veel aardige mensen,
maar zoveel papier,
onbegrijpelijk.
De meeste buren zijn aardig,
maar soms kijken mensen vreemd naar ze,
dan lachen ze vrolijk terug.
Dat toont respect, dat moet.
Ze gaan naar school,
leren die lastige taal,
dat moet ook.
Ze willen graag werk hebben
maar dat gaat niet zo snel.
Ze denken veel
aan hun familie
die in gevaarlijk gebied woont.
Ze kunnen niet goed slapen.
Kan de familie ook komen?
Misschien. Weer veel papier.
De jonge mensen dromen,
zoals iedereen,
over een partner,
werk, een huis, een auto.
Of gaan ze eens terug?
Wie weet....